Jan Roelof M. van den Brink

(1915-2006)

Een ‘artistiek-biografische’  impressie

Jan Roelof M. van den Brink ziet het levenslicht in het Gooise schilderdorp Laren (N-H). Zijn vader Cornelis van den Brink was daar tapijtfabrikant. Hij had één oudere en twee jongere broers. Op prille leeftijd al vervaardigt Jan potloodschetsjes en nauwkeurige tekeningen van speelgoed, boerderijen en het gevarieerde Gooise landschap in en rondom Laren.

Geheimen van het schildersvak

Op de Hilversumse HBS spreken de vakken economie en tekenen hem in gelijke mate aan. Het HBS-examen in Hilversum sluit hij af met een tien voor tekenen. Inmiddels is hij dan bevriend geraakt met enkele Larense schilders. Willem van Nieuwenhoven en Jan Smit introduceren hem in de geheimen van het schildersvak. De Franse schilder Paul Cézanne zal later zijn grote inspirator worden.

Van den Brink overweegt, na de HBS tekenleraar te worden. Zijn nuchtere vader echter en zijn eigen realiteitsbesef doen hem besluiten dit niet te doen, maar economie te gaan studeren. Economie, een studierichting die hem is gaan boeien, mede door de economische crisis van de jaren dertig en de grote werkloosheid die ook de wevers van de tapijtfabriek van zijn vader treft.

Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gaat Van den Brink Staathuishoudkunde (later Economie genoemd) studeren in Tilburg. Hij studeert cum laude af en promoveert eveneens cum laude in 1942, met het proefschrift Maatschappijstructuur en werkgelegenheid. Hierna maakt hij carrière als ambtenaar bij het ministerie van Economische Zaken, als hoogleraar Economie in Nijmegen, lid van de Eerste Kamer voor de Katholieke Volkspartij (KVP), minister van Economische Zaken (1948-1952) en als bestuurder van de Amsterdamsche Bank (1952-1964), later AMRO-bank (1964-1978).

Eerste liefde

Van den Brink verloochent zijn eerste liefde tijdens zijn lange maatschappelijke loopbaan niet. Hij ontwikkelt zich gaandeweg tot een  gepassioneerd kunstenaar. Als vermaard econoom blijft hij steeds tekenen en schilderen, vaak in verloren uurtjes na het werk en in het weekend, maar ook tijdens zomervakanties en reizen die hij, veelal voor zijn werk,  maakt.

 

In een drukke periode van talrijke openbare functies bekwaamt Van den Brink zich gaandeweg in de aquareltechniek, die zich bij uitstek leent voor het snel werken en het artistiek vatten van het moment.

Het contact in 1974 met de Haarlemse schilder Kees Verwey, die in dat jaar een portret van zijn vrouw Anneke vervaardigt, is van grote betekenis voor Van den Brink. De losse, spontane manier waarop Verwey werkt, inspireert hem tot een vrijere en meer gedurfde schilderstijl. De kritische raadgevingen van Verweij zijn richtinggevend voor de verdere artistieke ontwikkeling van Van den Brink.

Eerste liefde wordt tweede leven

Enkele weken na zijn zestigste verjaardag in 1975 vindt in Singer Laren  zijn eerste grote  tentoonstelling plaats, met als naam Second life . Deze tentoonstelling komt vooral tot stand op aandringen  van kunstvrienden, waaronder de katholieke dichter Gabriël Smit die de opening verricht. Smit spreekt hierbij over “een bijzonder boeiende getuigenis van volledige menselijkheid”, doelend op het vrij uitzonderlijke samengaan van uitgesproken zakelijke en musische kwaliteiten in één persoon.

Daarna volgen diverse (verkoop)tentoonstellingen, onder andere bij Kunsthandel Broekhoven te Amsterdam (1981), nogmaals in Singer Laren ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, in Het Rosa Spierhuis in Laren, meerdere malen bij Galerie Jas te Utrecht (jaren ’90) en tot slot in New-York (1997). Aanleiding voor deze laatste tentoonstelling vormt een serie aquarellen over het leven van Everardus Bogardus, die de eerste dominee werd van Nieuw-Amsterdam, het latere New-York. Het lezen van een biografie over Bogardus inspireerde Van den Brink tot het maken van een filmische serie van 33 aquarellen. In 2014 is deze nogmaals tentoongesteld, nu in Stadsmuseum Woerden.

Motieven voor zijn schilderijen en aquarellen vindt Van den Brink op reis, maar vaak ook in en om het huis, getuige de vele portretstudies van huisgenoten en talrijke impressies van de tuin van Nieuw Tara, zijn huis in Hilversum. Hij schildert in zijn atelier aldaar vele stillevens, vooral van rijke bloemboeketten met zorgvuldig geplaatste objecten. In zijn tweede huis, in de Provence, bevindt zich ook een ruim atelier. Het werk dat hij daar maakt wordt gekenmerkt door heldere kleuren en een bijzonder oog voor de natuur.

Heel bijzonder zijn de thematische series van aquarellen over onderwerpen die hem boeien of een bijzondere betekenis voor hem hebben, zoals de Sint-Jansprocessie in Laren. Die serie van zestien grote aquarellen ontstaat naar aanleiding van het overlijden van zijn oudste dochter Daniëlle. De schilder hervindt, door de artistieke verbeelding van de Sint-Jansprocessie, waaraan hij van jongs af aan actief deelneemt, kracht en vertrouwen.

 

In 1996 ontstaat zijn magnum opus ‘De eeuw van Picasso’. Een serie van 56 aquarellen met bij elk werk in essay-vorm een korte  tekst. Ook hier vormde een biografie de aanleiding, ditmaal van de hand van John Richardson (1990/1991 ).

 

De schilderstijl van Van den Brink ontwikkelt zich van impressionistisch-realistisch in de jaren dertig van de vorige eeuw, tot abstraherend, maar nog steeds figuratief in de jaren negentig. Vaak is sprake van een krachtige rijke tonaliteit en uitbundig sprankelend coloriet, waarbij diepe, sterk contrasterende kleuren opmerkelijk harmonieus samengaan.

Vorm en compositie worden met verloop van tijd minder gedetailleerd, krachtiger, gedurfder en ook overtuigender. Overwegend spreken zelfverzekerdheid, dynamiek en een evident positieve grondtoon uit het werk, met als opmerkelijke uitzondering een aantal sombere, vrij beklemmende zelfportretten uit de jaren negentig.

“Zie ik iets wat me raakt, dan wil ik ‘t schilderen”, zegt Van den Brink in een kranteninterview. “Schilderen begint bij mij met een feest voor de ogen, dat me in verrukking brengt.” Van den Brink is géén sombere schilder. Schilderen is voor hem steeds een uitdagende, positief getinte dialoog met de werkelijkheid. De belevenis van het zien leidt, naar eigen zeggen, tot een kunstwerk: “Een nieuwe werkelijkheid die er daarvoor niet was.”

Schilderen is voor Jan Roelof van den Brink bij uitstek een uitlaatklep voor emotie en gevoel. Schilderen is zijn passie en ‘tweede leven’ naast, maar  vooral ook ná zijn drukke maatschappelijke carrière. In een interview met Bibeb voor Vrij Nederland in 1978 noemt van den Brink zich “een in zijn diepste wezen schuwe man”. Vaak vertelde hij zijn kinderen hoe hij die aangeboren verlegenheid deels  overwon. Voor een zaal met driehonderd mensen spreken was voor hem uiteindelijk geen  enkel probleem meer, maar een direct meer persoonlijk en gevoelsmatig contact, zoals dat met de interviewer,  bleef moeilijk.

Zijn gevoelsmatige en emotionele kant deelt van den Brink vooral en bij voorkeur met zijn omgeving en de buitenwereld via zijn schilderijen en aquarellen.

In 1983 wordt het werk van Jan Roelof van den Brink ondergebracht in de Kunststichting Nieuw Tara. Deze stichting heeft tot doel: ‘Het bevorderen van en het zich dienstbaar maken aan de beeldende kunst in en buiten Nederland, zulks in de meest ruime zin des woords.

Wij zijn de schilder als familie én als bestuur van de Kunststichting Nieuw Tara  dankbaar voor de rijke artistieke nalatenschap in de vorm van een grote hoeveelheid  schilderijen, aquarellen en schetsboekbladen. Wij willen  het feest voor de ogen,  dat hij een leven lang meemaakte en in zijn kunst vormgaf, via deze website graag met u delen